Haagse Hongerwinter; twee vrouwen die het na kunnen vertellen

“Vijftien jaar was ik, en ik woog 32 kilo,” vertelt Hennie van Lieshout – foto rechts – over haar situatie tijdens de Hongerwinter van 1944-‘45 in Den Haag. “Ik kom uit een gezin met vier meisjes en ik was de jongste. We woonden op de Beekbergenstraat, bij het Zuiderpark in de buurt.” Mevrouw Opperman – op de linker foto is zij tien – woonde in die tijd in de Haagse Schilderwijk, op de Van Limburg Stirumstraat. Zij ging er als zesjarige samen met haar broertje van vier op uit om eten te zoeken: “Moeder lag ziek op bed en vader was in Duitsland te werk gesteld. Wij schooierden als het ware de straten af.”

“Al had je etensbonnen, er was geen eten,” vervolgt Hennie. “Mijn vader ging samen met de buurman op de bakfiets boerderijen in de omgeving af op zoek naar voedsel. Die bakfiets is toen gestolen. Te voet moesten ze terug naar huis, zonder eten en zonder bakfiets. Mijn moeder was een sterke vrouw, maar ze moest vaak huilen omdat ze ons geen eten kon geven. Ik heb drie maanden eten van de slager gekregen, die daarvoor gebruik maakte van een bekend restaurant op de Dierenselaan. Om in aanmerking te komen was ik gewogen in het Wit-Gele Kruisgebouw. We kregen wortelstamp met speklappen.”

Schiet mij maar dood
“Voor de oorlog hadden mijn ouders een ongeluk gehad bij de Bierkadebrug met mijn vaders Harley Davidson,” vertelt mevrouw Opperman. “Mijn moeder verloor daardoor haar been en raakte erg afhankelijk van mijn vader. In 1943 is hij opgepakt tijdens een razzia voor de ‘Arbeitseinsatz’. Mijn moeder was in die tijd zwanger, raakte in paniek en vloog op de zwaar bewapende Duitse soldaten af, zichzelf op de borst slaand ‘schiet mij ook maar dood’. Via het gebouw voor Kunsten en Wetenschappen aan de Zwarteweg is vader op een rijnaak afgevoerd naar Duitsland. Hij was schoenmaker en moest daar laarzen maken voor het leger. Mijn moeder kreeg een miskraam door alle ellende.”

Luchtalarm
Hennie kan zich nog goed het luchtalarm herinneren: “Ondanks de oorlog speelde je buiten, we woonden in een kinderrijke buurt. Dan vergat je het even, maar als je weer thuiskwam wachtte de realiteit. Als het luchtalarm ging, holde ik naar ons portiek en stond ik te bonken op de deur van ons bovenhuis. Op een avond was ik alleen thuis en toen belde er een jongeman aan die wilde schuilen. Die heb ik toen binnengelaten, maar ik vond het wel heel spannend. Ik droomde eens dat het onweerde, maar dat bleken bommen te zijn, die vielen.”

Tekort aan alles
Mevrouw Opperman was eens samen met haar broertje eten wezen halen bij familie in Benoordenhout, die daarvoor een ‘Ausweis’ hadden geregeld: “Blij terugkerend met onze buit – een pannetje soep en een paar aardappels – ging plotseling het luchtalarm af en we hoorden schoten. We doken weg achter de poffertjeskraam, Paviljoen Malieveld. We kwamen er heelhuids vanaf, maar onze tas met eten was doorboord.” Niet alleen voor voedsel gingen ze erop uit: “Ik zag eens een raam van het souterrain onder hotel Terminus openstaan en kon zien dat daar kolen lagen. Toen heb ik mijn broertje met een jutezak naar binnen laten zakken. Het hotel was in beslag genomen door Duitse officieren, die ons letterlijk in de kraag grepen.” Er was tekort aan alles: “Ik kan me nog herinneren dat mijn broertje met zijn blote handjes omhoog naast mij liep te huilen van de kou. Handschoentjes waren er niet.”

Bezuidenhout
Hennie ging in die tijd wel naar school, maar van onderwijs kwam niet veel terecht: “Je ging niet naar school om te leren, maar om te eten,” zegt zij daarover. Mijn oudere zusje werkte op kantoor in Bezuidenhout. Via haar werk kreeg ze eten van het Interkerkelijk Bureau (IKB). Dit eten werd thuis bezorgd. Soms, als ze laat was, had onze vader er al van gegeten.” Mevrouw Opperman kan zich het bombardement op Bezuidenhout nog herinneren: “Ik heb het in brand zien staan. De lucht kleurde helemaal rood. Prachtig vond ik dat als kind, ik stond er met mijn hoofd in m’n nek naar te kijken.”

Verschil tussen goed en kwaad
“Ik wist op den duur het verschil tussen goed en kwaad niet meer,” vertelt mevrouw Opperman over die tijd waarin zij samen met haar broertje moest zien te overleven. “Mijn moeder gaf me eens vijftig gulden om in een kroeg in de Schilderwijk een roggebrood te halen. Zodra ik het brood kreeg, rende ik ermee weg zonder te betalen. Die zwarthandelaar achter me aan!” Als klein meisje begreep zij ook pas later dat Nederland bevrijd was: “Niemand had me dat verteld. Ik had wel een menigte voor de Bijenkorf zien staan hossen. Ze zongen ‘Max Blokzijl zit in het schuurtje en hij is er gloeiend bij, in de verte hoort hij juichen, hiep, hiep hoera ons land is vrij’. Ik heb toen nog de hele middag geschuild omdat ik de Zweedse vliegtuigen die pakketten meel dropten, aanzag voor Duitse.”

Na de oorlog en nu
Na de oorlog kwam de vader van mevrouw Opperman via het Rode Kruis terug naar huis. Er werd nog een broertje geboren. Hij kreeg de naam ‘John’ als herinnering aan de bevrijders. Hennie van Lieshout trouwde, verhuisde naar Brabant en kreeg acht kinderen, zestien kleinkinderen en vijf achterkleinkinderen. Mevrouw Opperman was actief in de politiek en het bedrijfsleven. Toen haar man een andere baan kreeg, vertrokken zij met vier kinderen naar Brabant. Haar man overleed in 1986. Zij heeft intussen vijf kleinkinderen en een achterkleinkind. Hennie woont sinds het recentelijk overlijden van haar man en de corona-crisis bij haar dochter. Mevrouw Opperman woont zelfstandig, is nog actief en past goed op om niet ziek te worden. Zij ziet de corona-crisis als het begin van een noodzakelijke wereldwijde transformatie.

Interviews en tekst: Lisa Koolhoven

Tussen het moment van het interview en het verschijnen van dit verhaal is Hennie van Lieshout op negentigjarige leeftijd overleden. Over deze publicatie hebben haar kinderen aangegeven: “De corona-crisis heeft bij onze moeder de herinneringen aan de oorlog en de hongerwinter veelvuldig naar boven gehaald. Fijn dat ze haar verhaal toch nog heeft kunnen vertellen in haar laatste weken en dat het een plekje krijgt, dankjewel!”