Jong zijn in de naoorlogse Meierij

“Of ge nou een keuterboerke waard of een arbeider, ’t was allemaal armoe troef,” vertelt Jos van Helvoort, 87 jaar, over zijn jeugd in ‘De Meierij’, Oost-Brabant. De spannendste tijd van zijn leven beleefde hij daar ná de oorlog, toen er geen school was en hij met zijn vrienden op strooptocht ging in oude loopgraven.

“We waren thuis met vijftien man,” vervolgt de heer Van Helvoort. “’Grudvoader’ en ‘Grutje’ woonden ook bij ons in. In 1940 werd ons moeder ziek en ze moest naar het ziekenhuis. Samen met mijn jongere zusje werd ik ondergebracht bij een ander gezin. Ik was daar niet verdrietig over, maar vooral nieuwsgierig. Ik ben niet meer teruggekomen. Het was bij een rijke boer – twee vrijgezelle broers en een huishoudster – en ik had daar alle luxe en comfort. Waarom zou ik teruggaan?” Voor de oorlog had de heer Van Helvoort meegemaakt wat armoede is: “Grote gezinnen kregen punten voor boodschappen. Het voelde vernederend om die te gebruiken. ‘Dat is er één van de arme’, wisten ze dan. Maar ik heb nooit geen honger gehad. Wij konden de hongerwinter ook niet snappen. Hoewel we met een sinaasappel de koning te rijk waren.”

Baldadigheid
In de oorlog maakte de heer Van Helvoort spannende dingen mee: “We hebben met een paar vrienden de ondergrondse geholpen om onderduikers en parachutisten te verplaatsen. Ze vroegen ons bij het kruisbeeld te spelen. Op elke viersprong in de Meierij stond wel een kruisbeeld en een kroeg. Als we iemand zagen aankomen moesten we zoveel mogelijk herrie maken. Dan konden de mensen die verplaatst werden in de sloot of het korenveld wegkruipen tot de weg weer veilig was.” Echt op het randje en daar overheen werd het na de oorlog: “De scholen waren gesloten, er stond er ook geen een meer overeind, zeer tot onze tevredenheid. Maar van niks doen komt baldadigheid,” zegt de heer van Helvoort daar nu over.

Ontiegelijk veel ellende
Terwijl hun families druk waren om huizen en boerderijen weer op orde te krijgen, haalden de heer Van Helvoort en zijn vriendjes geweren, munitie, artilleriekruit en handgranaten uit loopgraven en schuttersputjes. “We schoten af en toe met scherp en we demonteerden springladingen van bruggen.” Dat ging niet altijd goed en de heer Van Helvoort verloor kort achter elkaar verschillende vrienden: “Met een maat lag ik achter de dijk te kijken hoe een vriend een springlading van een brug demonteerde. Hij blies zichzelf op, in stukjes vonden we hem terug. Op mijn oude leeftijd lig ik daar nog weleens wakker van. We hebben veel lol gehad, maar ook ontiegelijk veel ellende meegemaakt. En ik heb sommige dingen niet goed gedaan.”

Discipline
“Als kind had ik ook wel een onderbuikgevoel dat het niet zo kon blijven. We werden tewerkgesteld om de stenen van de kapotgeschoten kerk af te bikken. En op een gegeven moment richtten ze een schuur in als school. Ik was heel leergierig. De militaire dienst die daarna kwam, was de mooiste tijd van m’n leven. Mijn legerplaats was Keizersveer, bij Geertruidenberg. Ik vond de discipline en de kameraadschap geweldig. Als ik het over kon doen, was ik beroepsmilitair geworden, misschien wel als tegenhanger van mijn vrijbuitersperiode na de oorlog.”

Interview en tekst: Lisa Koolhoven